Het gedicht

Dames en heren, Anton,

Het wordt stil, het wordt warmer in de zaal.

Steeds zilter waait dun ratelend metaal.

De schrijfmachine mijmert gekkepraat.

Lees maar, er staat niet wat er staat.

Die ene regel uit het gedicht Awater van Martinus Nijhoff: Lees maar, er staat niet wat er staat, heeft in de Nederlandse taal bijna de status van een gezegde verworven. Ontleend aan de letterkunde, duiden we er mee aan dat dat wat niet gezegd wordt vaak even belangrijk is, of belangrijker nog, dan wat wel gezegd wordt. Bij taal kunnen we dat ons goed voorstellen: literatuur is de kunst van toespelingen maken, iets oproepen, aanduiden, suggereren, er omheen draaien… omdat ieder woord geladen is met tientallen associaties, die zowel collectief als individueel bepaald zijn, en omdat klank en intonatie per slot van rekening alleszeggend zijn. We kunnen het tegengestelde zeggen van wat we bedoelen en elkaar toch begrijpen.

Geldt voor de beeldende kunst dan hetzelfde? Kan je zeggen: Kijk maar, je ziet niet wat je ziet? Een schilderij, een tekening, een sculptuur is immers een ding, het is geen woord, geen klank. Het is er, tastbaar, zichtbaar, aanraakbaar – een ding met gewicht (hoe gering ook) dat ruimte inneemt, terwijl woorden gewichtloos zijn en vervliegen met elke buiging van de stem.

Voor de beeldende kunst geldt toch hetzelfde, denk ik, als het goed is. Soms zie je weliswaar gewoon wat je moet zien, en ook dat kan goed zijn: een reliëf van Jan Schoonhoven is een ding om naar te kijken omdat het dingen zichtbaar maakt, in dit geval de eindeloze nuances van het licht. Maar ik denk dat voor het werk van Anton Vrede zeker geldt dat je niet ziet wat je ziet, of, om het ingewikkelder te maken, dat je ziet wat je niet ziet.

Wat zien we? We zien telkens weer een olifant, een haas, soms een pinguïn of een aap (ik laat de drie modeltekeningen hier even buiten beschouwing) die op elkaar balanceren – of beter, een haas die allerlei acrobatische toeren op een olifant uithaalt, die luiert op zijn slurf of er bijna een springplank van maakt, een haas die verwachtingsvol in de verte staart, die wat aanrommelt met een pinguïn, en soms ontmoeten die dieren elkaar of nemen ze afscheid.

Maar dit zien we natuurlijk helemaal niet. Wat u ziet is uw eigen goedgelovigheid. Eigenlijk zien we alleen maar kleuren, vlekken, soms lijnen, we zien dikke verf en dun opgebrachte verf, we zien de kwaststreken in de verf, we zien licht en donker, fletse kleuren en verzadigde kleuren, matte en glanzende plekken, kleur over kleur over kleur, soms ton-sur-ton, soms hard en contrastrijk. Het werk is eenvoudiger geworden de afgelopen jaren, zegt Anton, maar die eenvoud is bedrieglijk.

We zien kleur en lijn, en we geloven dat we dieren zien, maar wat we werkelijk zien is Anton Vrede zelf, misschien wel beter naarmate het werk eenvoudiger is geworden.

Zoals iedere goede kunstenaar ontsnapt hij er niet aan telkens weer een zelfportret te maken. Wat we zien is Anton Vrede die kijkt en droomt. In zijn schilderijen, tekeningen, beelden, zien we hem kijken naar Bugs Bunny en de Indiase god Ganescha, we zien hem kijken naar de haas van Dürer en de leeuw van Henri le Douannier Rousseau, en in de menagerie die hij zich in al die jaren heeft toegeëigend zien we hem steeds helderder dromen van een wereld vol vertrouwen, in wankel evenwicht weliswaar, maar toch… Dergelijke dromen kunnen we tegenwoordig goed gebruiken, in een wereld die de afgelopen jaren vele illusies armer is geworden. Soms is het beter even niet te zien wat je ziet, en goed te kijken naar iets dat er eigenlijk niet is maar dat er wel zou moeten zijn.

Ludo van Halem

Curator Stedelijk Museum Schiedam
14 april 2006