De olifant in het paradijs

‘Now the bee takes his honey then he sets the flower free’

Captain Beefheart

In de vensterbank van zijn atelier staan beeldjes van olifanten, etnografica en boeddha’s. Het eerste dat hij doet als hij binnenkomt: een lp opzetten. Daarna koffie maken. Muziek stoffeert de eenzaamheid van het atelier. ‘You just perform, you cannot burst for joy, it just takes toil, hard work and toil.’ De stem van Stuart Staples is even regenachtig als het weer van deze middag in maart.

‘Ik houd van schoonheid met een scherp randje,’ zegt Anton Vrede.

Op een van zijn onvoltooide schilderijen maken een gorilla, een kikker, een haas en een pinguïn een rondedans. Dat kan natuurlijk niet echt, maar als hij het schildert kan het toch. Olifanten zweven door de hemel, hazen gebruiken de nek van een giraffe als glijbaan, zwemmers voeren luipaarden mee. Onder wordt boven, licht wordt zwaar, lucht wordt water en omgekeerd. De dierenwereld van Anton Vrede verandert voortdurend en blijft steeds hetzelfde, zoals het plezier waarmee ze zijn geschilderd of getekend steeds hetzelfde blijft.

Die ochtend heeft hij bij etsen opgehaald die Fieke Billet voor hem heeft gedrukt. Hij legt ze uit op de vloer, naast de productie van de voorgaande maanden. Het hele atelier is gevuld met prenten waarvan de fragiele, dansende lijnen en speelse kleurvlekken zijn neergezet met de gespeelde achteloosheid die het resultaat is van jarenlang kijken en tekenen. ‘In mijn werk kan ik mijn droomwereld concretiseren,’ zegt hij. ‘Tegelijk kan ik mijn muizenissen ermee verdrijven. Het leven is niet zo ingewikkeld. Alles heeft voor mij een zekere lichtheid gekregen. Zonder zweverig te zijn. Het werk heeft een balans gevonden, lichtheid als tegenwicht voor ernst, waardoor ze elkaar min of meer opheffen.’

Is dat een manier om jezelf te relativeren? vraag ik.

‘Ik denk het wel. Mezelf, mijn omgeving, de wereld.’

De dieren in zijn werk zijn meer dan louter een spel van kleur en vorm, hoewel dat met grote inzet wordt gespeeld. Anton Vrede grijpt in zijn werk terug op oeroude symbolen die voorkomen in mythen, sprookjes, fabels en legenden uit alle windstreken en na alle eeuwen nog niets aan kracht hebben ingeboet.. In afgezwakte vorm zijn ze nog herkenbaar in hedendaagse tekenfilms, stripverhalen en kinderboeken. ‘Pas toen ik volwassen was ontdekte ik hoe geniaal tekenfilms zoals Bugs Bunny gemaakt zijn. Ik heb geprobeerd de beweeglijkheid daarvan in mijn schrift te imiteren, hoewel ik die in mijn werk hooguit kan benaderen: het blijft een stilstaand beeld.’

Hij noemt nog andere hedendaagse invloeden. De songs van Captain Beefheart bijvoorbeeld, die grossieren in surrealistische invallen en raadselachtige archetypen: ‘The Christ child its face replaced by an elephant’s head, intricate lace cups each ear and bands the trunk’ (A Tin Peened Reindeer).

Het beeld is minder ongerijmd dan het in eerste opzicht wellicht lijkt. Anton haalt een artikel tevoorschijn, waarbij als illustratie een ets van Rembrandt is afgedrukt. Adam en Eva, kort voor de Zondeval. Op de achtergrond kijkt een olifantje toe. In de christelijke iconografie is de hulpvaardige olifant het symbool van Christus, de enige die de gevallen mens kan oprichten. De olifantskop die Beefheart het Christuskind toedicht, verwijst in één moeite door naar Ganesha, de hindoegod van de wijsheid.

Van alle dieren die Anton Vrede in zijn werk ten tonele voert, is de olifant het meest opvallend aanwezig. Omwille van zijn mooie, onmiddellijk herkenbare vorm maar ook van de vele kwaliteiten die aan hem zijn toegeschreven: ‘De olifant is een lankmoedig dier, verstandig en verdraagzaam. Hij werd bewonderd om zijn kracht en was het geliefde rijdier van helden, koningen en goden. Ik gebruik ook vaak de aap. In het oude Egypte werd hij met eerbied behandeld, net als in de oosterse mythologie. Daarin treedt hij op als de boodschapper van de goden, die hun opdrachten uitvoert hoewel hij ze zelf niet altijd begrijpt. Hij figureert in mijn werk als een soort nar, die dingen mag doen die ik een ander alter ego niet kan laten doen.’

Ook de haas keert als personage in het werk van Anton Vrede steeds terug. Hij is een vindingrijk dier dat grotere en sterkere tegenstanders te slim af is, en vooral ook een wijdverbreid vruchtbaarheidssymbool. ‘De paashaas kondigt de komst van het voorjaar aan. Vroeger waren winters nog winters en de lente was een feest. Een wedergeboorte: alles begint weer te groeien en te bloeien, en na de rust van de winter komt er een menigte nieuwe indrukken op je af.’

De zinnebeeldige betekenissen van andere dieren staan nog open. Ze mogen door de toeschouwer naar believen worden ingevuld en kunnen van persoon tot persoon verschillen. In zijn schilderijen en op zijn tekeningen is de pinguïn een vreemde vogel, die zwartwit afsteekt tegen de tropische kleuren van de andere dieren. Het dier zou, oppert hij half gekscherend, kunnen verwijzen naar de beroemde Engelse pocketreeks en daarmee voor de intellectuele kennis, maar voor hemzelf heeft het dier ook alles te maken met het leven in Nederland: ‘Je probeert wanhopig op te gaan in de Hollandse maatschappij en dan voel je je soms net zo stijf en onhandig als een pinguïn.’

Ook in de kunst heeft hij een zwak vooral voor de outsiders, de pinguïns tussen de pauwen en de paradijsvogels. Onder de vele kunstenaars die hij bewondert, noemt hij de namen van collega-schilders zoals José M. Capricorne en Winfred Dania, Jan Roëde en Gerrit Alberts. Ook Kees Timmer, die net als hij dieren schilderde en wiens dieren steeds menselijker trekken kregen. Allemaal kunstenaars die een positie ter zijde van de officiële kunstwereld innemen en los van heersende stromingen en tendensen hun eigen weg gingen.

‘Ik heb hun werk altijd mooi gevonden, maar vooral de laatste tijd herken ik veel van mezelf in hen. Een beetje tegendraads, een beetje onbeholpen. Het werk van zowel Jan Roëde als Gerrit Alberts is, ondanks tragische privé-omstandigheden, heel blij en vrolijk. Ik begrijp hun opstandigheid en ik voel ook het immense verdriet in hun schilderijen. Maar het wordt zo wonderschoon en poëtisch weergegeven dat je ook een grote liefde ervaart. Liefde voor het leven. Veel kunst van nu is alleen maar vormgeving, verpakking. Het mist bezieling. Een kunstwerk moet een geest bezitten. Alleen dan kan het troost bieden.’

Ooit zei Anton Vrede tegen me: ‘Kunst is een krachtig medicijn.’

Dat heeft hij zelf ondervonden, beaamt hij: ‘Mijn werk heeft mij voor diepe ravijnen behoed.’

Voor wie droomt liggen nachtmerries altijd op de loer. De oude schilderijen en tekeningen van Anton konden door hun volheid iets benauwends hebben. Het waren opstapelingen van dieren en mensen, vormen die ineenschoven en elkaar soms weinig ruimte gunden, kleuren en lijnen die allemaal om aandacht vroegen. Ook de voorstellingen logen er niet om. Vogels vielen ten prooi aan katten, tijgers strekten zich om de toeschouwer te bespringen. Zijn werk is zichtbaar vreedzamer geworden.

‘De angsten van vroeger zijn verdwenen. Ik zeg niet dat ik ze van me heb afgeschilderd, maar doordat ik ze in schilderijen en prenten zichtbaar heb gemaakt, ben ik tot de slotsom gekomen dat de boosheid en de agressie waar ik mee te maken krijg, niet voor mij bestemd zijn.’

Er komen in zijn werk geen slangen voor, zegt hij, omdat hij ze ervoer als vertegenwoordigers van het kwaad. Nu ziet hij het anders: wanneer een slang in zijn eigen staart bijt, symboliseert hij het leven dat geen begin of einde heeft. De laatste tijd gebruikt hij ook opvallend vaak eivormen in zijn schilderijen. Ze zijn glad en gaaf, vol belofte. Het symbool bij uitstek, net als het leven zelf tegelijk kwetsbaar en onvergankelijk.

De ommekeer in zijn werk heeft alles met zijn gezinsleven te maken. Vorig jaar kregen zijn vrouw Marianne en hij een zoon, die ze Alwin noemden. ‘Huiselijk geluk zorgt ervoor dat je sterker in de wereld staat,’ zegt Anton. ‘Het bespaart je een hoop overlast en narigheid, die je afleiden van de dingen die er in het leven écht toe doen.’

In de maanden voorafgaande aan de geboorte van zijn zoon voelde hij de sterkte behoefte om beeldjes te maken. Hij gebruikte daarvoor zijn vertrouwde figuranten: de olifant, de pinguïn, de haas, die hij uit was kneedde rond een skelet van takjes uit zijn tuin. Hij ontdekte dat er iets merkwaardigs gebeurde toen de figuranten uit zijn schilderijen het platte vlak verlieten: ‘Het verhaal is nog steeds hetzelfde, alleen is het nu in de ruimte geplaatst. Het heeft meer lucht gekregen, waardoor het meer leeft, maar waardoor wonderlijk genoeg ook de doeken meer leven.’ In brons gegoten zijn de beeldjes ondanks hun geringe statuur nadrukkelijk aanwezig. Ze hebben iets onverzettelijks gekregen, zeker naast de schijnbare luchtigheid en luchthartigheid van de nieuwe etsen.

Anton laat zijn prenten nog eens door zijn handen gaan. Hij bekijkt de nieuwe etsen alsof hij er nog aan moet wennen. ‘Waar mijn werk over gaat? In elk geval niet over een paradijs dat ik verloren heb. Het gaat over een ideale gedroomde wereld, die overal om me heen is. Als ik me omdraai slaan de mensen elkaar de hersens in. Dat weet ik ook wel, maar dat zie ik dus niet. Omdat ik verkies het niet te zien. Mijn naam is haas.’

Het paradijs duurt alleen zolang we kijken. Het is denkbaar dat, wanneer we onze blik afwenden, de vreedzame rondedans in zijn werk wordt verbroken. De dieren houden niet langer de schijn op en vliegen elkaar ouder gewoonte naar de keel. De rondedans verandert in een dodendans. Het wankele evenwicht kan elk moment worden verbroken, omdat oude instincten opspelen.

Kijk goed naar het werk van Anton Vrede en je ziet af en toe een angstige blik, wanneer een van zijn dierlijke acteurs heel even uit zijn rol valt.

Ook het paradijs heeft een scherp randje.

Pieter van Oudheusden